Sjaak van der Velden
Eigengereid Historicus, gepensioneerd maar nog niet in ruste
Mijn Blog
Mijn Blog
Blog
Arbeid is de bron van alle rijkdom
Posted on 17 January, 2014 at 10:35 |
De titel lijkt wel een Bijbelse uitspraak in verband met het zweet en aanschijn waarin mensen voor hun levensonderhoud zouden moeten werken. De maatschappij waarin we leven, zegt zich te baseren op het joods-christelijke erfgoed waar die Bijbel een belangrijke bron van is. Zou het daardoor komen dat economen deze wijsheid tot voor kort ook omarmden? Maar hoe komt het dan dat ze dat tegenwoordig niet meer erkennen? Zou het komen door de ontkerkelijking? Dat zou een mooie verklaring zijn, maar de gedachte dat ermeer bronnen van rijkdom zouden zijn dan arbeid is bij de meeste economen al heel lang gemeengoed. Maar of ze daar gelijk in hebben? Natuurlijk zijn er nog marxisten die de woorden van hun leermeester in het oog hebben gehouden. Die schreef namelijk al op een van de eerste bladzijden van zijn lijvige studie naar het kapitalisme dat als we afzien van de gebruikswaarde van een economische waar deze nog slechts één enkele eigenschap bezit. En die eigenschap is dat ze arbeidsproducten zijn, ‘voortbrengselen van arbeid’. Alle economische waren zijn volgens Karl Marx producten van arbeid en aangezien machines en dergelijke ook waren zijn,zijn dus ook deze kapitaalgoederen voortbrengselen van arbeid. Het kapitaal is zo beschouwd gestolde of dode arbeid die zijn eigen waarde (product van arbeid) overbrengt op consumptiegoederen. De boodschap lijkt me duidelijk. Om waren op de markt te brengen heb je arbeid (hand- en hoofdarbeid en ook de werkzaamheden van de ondernemer) en kapitaal (product van vroegere arbeid) nodig om de zakendie de natuur ons biedt (grondstoffen) om te zetten in nuttige zaken. Alle economische rijkdom is dus terug te voeren op grond en arbeid. Simpel toch? Productiefactoren Marx schreef zijn magnum opus in 1867 en hoewel het niet eenvoudig was geschreven en het boek zich qua omvang niet leende voor lezing door een massapubliek, toch werd het de bijbel van de arbeidersbeweging. In Das Kapital. Kritikder politischen Ökonomie kregen de activisten van de arbeidersbeweging, de mannen en vrouwen in de socialistische partijen en de vakbonden, steun. Ze kregen het bewijs voor de juistheid van hun gevoel dat zij de producenten waren van alle maatschappelijke rijkdom. Als zij voor die rijkdom zorgden, waarom mochten ze er dan niet over beslissen of op zijn minst een groter deel van krijgen? Dat dit juiste gevoel trouwens al heel oud is, blijkt wel uit de middeleeuwse vraag: 'Doe Adam spittede ende Eva span. Wie was doe een Edelman'? Maar ook andere economen dan Marx begrepen dat arbeid en kapitaal twee verschillende categorieën zijn waarbij de tweede uit de eerste voortkomt. De Nederlandse econoom, bankier en liberaal politicus Piersonschreef in zijn Leerboek derStaathuishoudkunde uit 1884 niet voor niets dat het kapitaal bestaat uit ‘voortbrengselen’ waarvan het de bedoeling is dat ze worden aangewend voor verdere productie. In de derde druk uit 1912 die door Verrijn Stuart werd verzorgd, scherpte deze de formulering zo aan dat kapitaal een ‘vrucht van menschelijken arbeid’ werd genoemd. Het was in deze visies duidelijk dat alle economische productie het resultaat was van een interactie tussen Grond enArbeid waarbij een deel van het product enige tijd opzij werd gezet alskapitaal. Kapitaal bestond in de woorden van de liberaal Pierson altijd uitstoffelijke zaken, dus machines, gebouwen, halffabricaten enz. kortom die zakendie volgens Marx gestolde arbeid bevatten. Latere economen gingen echter steedsvaker het Kapitaal als een aparte productiefactor beschouwen. In het handboek Economics van Lipsey en Steiner dat iktijdens mijn studie in de jaren zeventig moest bestuderen is inderdaad sprakevan drie productiefactoren: grond, arbeid en kapitaal. Maar het zou nog gekkerworden. Want langzaam sloop daar nog een vierde factor bij:ondernemersactiviteit. Die werd overigens al genoemd in het handboek Economie in theorie en praktijk vanAndriessen uit 1972 dat ik ook moest bestuderen. En tegenwoordig wordt door sommigen Kennis al als een extra productiefactor beschouwd. Dus vandaag de dag wordt de maatschappelijke rijkdom volgens economen niet meer geproduceerd door menselijke arbeid tijdens het bewerken van grond, maar is die rijkdom het resultaat van arbeid, kapitaal, ondernemersactiviteit en kennis. Op deze manier is het natuurlijk terechtvaardigen dat de dragers van die nieuwe productiefactoren extra grabbelen in de maatschappelijke rijkdom. Als je kapitaal niet als gestolde arbeid ziet maar als iets bijzonders, dan is het logisch dat ook apart te vergoeden. Ondernemersactiviteitgeen arbeid? Tja dan zal het wel heel iets heel bijzonders zijn en extra mogen worden beloond. En kennis? Daar zou een normaal mens toch van denken dat heteen eigenschap van de drager van arbeid is, maar nee hoor we noemen het eenaparte productiefactor. Sociaal en intellectueel kapitaal Maar het ging nog veel verder. In de 19eeuw waren er economen die betoogden dat kapitaal ook bestaat uit de kennis van mensen en dus niet alleen de stoffelijke zaken waar Marx en Pierson overspraken. De laatste sprak zich al in 1884 duidelijk uit tegen de visie dat kapitaal ook bestaat uit ‘bekwaamheden en vaardigheden’. Maar zijn verzet was tevergeefs. Die bekwaamheden en vaardigheden worden door de mainstream economen tegenwoordig beschouwd als delen van het totale kapitaal. Het is zelfs heel gebruikelijk om te spreken over het sociale en intellectuele kapitaal van mensen. Het gaat er dan om hoe mensen met anderen omgaan, en om de kennis en vaardigheden die ze hebben. Belangrijke eigenschappen die het leven en ook het inkomen positief kunnen beïnvloeden. Het probleem zit hem echter in de term kapitaal. Wat is er mis om deze eigenschappen te benoemen als bijvoorbeeld gemeenschapszin en kennis? Door ze aan kapitaal te binden worden eigenschappen van levende mensen tot een bijvoeglijk naamwoord bij een dood product van menselijke arbeid, bij gestolde arbeid. Hier treden de verdingelijking van menselijke relaties en het alles omzetten in koopwaren wel heel schrijnend voor het voetlicht. Was kapitaal oorspronkelijk nog een product van arbeid (ook bij burgerlijke economen als Pierson) nu lijkt iedereen zich erbij neer te leggendat arbeid niet veel meer is dan slechts een deel van het alomvattende kapitaal. Kun je goed samenwerken met je collega’s? Stukje kapitaal! Ben je een timmerman met groot vakmanschap? Ook een stuk kapitaal. En dan hebben we daarnaast nog kapitaal in de vorm van productiemiddelen dat in eigendom is van kapitalisten of de staat. Dat het kapitaal zich steeds ingrijpender overde aardbol heeft verspreid, is maar een deel van het verhaal. Het kapitaal isook in de hoofden en handen van mensen gekropen, het regeert de onderlingerelaties van mensen. Het kapitaal is waarschijnlijk veel machtiger dan zelfs de grootste tegenstanders ooit voor mogelijk hielden. In ieder geval lijkt kapitaal zijn politiek-economische lading te zijn kwijt geraakt. Als je beweert dat arbeiders/werknemers ook een stukje kapitaal bezitten door hun kennis of netwerken, dan verdwijnt de tegenstelling kapitaal-arbeid uit het zicht. Je zou er bijna iets van gaan denken. Rijkdom zonder arbeid? Weet u het nog, de Nieuwe Economie? Dankzij globalisering en internet zouden we een periode van onbegrensde economie tegemoet gaan. In ons land was het iemand als Maurice de Hond die het zeker wist en velen geloofden hem. Iets meer doordacht schreef de Amerikaan Jeremy Rifkin zijn boek The End of Work. Dankzij de computer gedreven productiviteitsstijging groeide in die jaren (eind jaren negentig) de economie scherp maar veel banen levert dat niet op, zo betoogde hij. Mensen zijn steeds minder nodig door robotisering en wat zullen we met die mensen doen? In zijn visie zouden die mensen moeten gaan werken in een derde economische sector. Naast de markt en de overheid zouden zij moeten worden ingezet in het scheppen van sociaal kapitaal in buurten en gemeenschappen. De ondertitel van het boekvan Rifkin luidde dan ook: The Decline ofthe Global labour Force and the Dawn of the Post-Market Era. Er zou volgens hem zelfs een soort einde komen aan de markt. Natuurlijk maakten De Hond en Rifkin een grote denkfout. Ze dachten dat de economie vooral groeide door de automatisering en inzet van computers. Maar er was nog iets heel anders aan de hand. Door de crisis van de jaren zeventig groeide de werkloosheid voor het eerst sinds de jaren dertig enorm en dat gaf het kapitaal de gelegenheid om de lonen te drukken. De reële lonen van Nederlandse werknemers bijvoorbeeld daalden volgens CBS-cijfers vanaf 1979 fors en bereikten pas in 2003 weer het peil van 1979! Voor de individuele ondernemer is dat natuurlijk prettig, maar het kapitaal als geheel heeft er belang bij dat mensen meer verdienen om zijn producten te kopen.Daar komt nog iets bij. Als de arbeid een kleiner deel van de totale koek krijgt, dan krijgt het kapitaal meer. Maar de kapitalisten zijn op een bepaald moment wel verzadigd. Nog een huis en een auto erbij is zelfs voor hen op een gegeven moment niet meer noodzakelijk. Er blijft dus kapitaal over en dat gaat op zoek naar het hoogste rendement want investeren in het eigen bedrijf is nauwelijks aantrekkelijk als de afzet niet kan groeien. Dat kapitaal verdween naar financiële instellingen (banken, beleggers) maar ook die moesten het kwijt. En toen bedacht men de verruiming van kredietfaciliteiten voor iedereen.Waar vroeger een gewone arbeider niet eens bij een bank naar binnen durfde, stonden de bankiers hem nu als een soort pushers op te wachten. Hij kon een huis kopen, een auto, een boot enz. De banken schiepen geld uit het niets waarmee mensen weer konden kopen. Alles op krediet, maar wat geeft het. Dat komt wel goed. Ook de overheid stak zich steeds meer in de schuld (in 1977 was de Nederlandse overheidsschuld 38 procent van het BBP,in 1993 was dat gestegen tot 77 procent). Leven op de pof kan lang goed gaan, maar het betekent wel dat er tegenover de consumptie geen productie staat. Geen levende arbeid. En op zeker moment wreekt zich dat; zeg maar de banken- en credietcrisis vanaf 2008. Vooralsnog is dan ook niet veel van det oekomstvisies van De Hond en Rifkin terecht gekomen. De vrije markt bestaat nog steeds en vrijwel niemand die daar beperkingen aan wil opleggen. Door de diverse bubbels (Nina Brink wist velen te overtuigen van haar gelijk toen die allemaal investeerden in een internet bedrijf dat wel veel schulden maar geen productie maakte) zijn we nu ruim 15 jaar later wel wat wijzer. Zou je denken ja. Maar niets is minder waar. Het nationaal inkomen Een van de oorzaken van het wanbegrip is de manier waarop economische groei wordt gemeten. Er zijn hele boekenkasten met kritische noten over vol geschreven maar nog steeds wordt het nationaal inkomen op een weliswaar meetbare maar niet erg verstandige wijze berekend. Zelfs als we afzien van het feit dat schade aan milieu, mensen en dieren niet op de verlies- en winstrekening staat, is er door de manier van meten ook iets fundamenteel onjuist. Wat men doet is gewoon alle inkomens bij elkaar tellen. Zoals iemand eens als voorbeeld gaf van de denkfout hierbij is het geval van een werkster. Zolang zij werkster is van haar patroon wordt haar witte loon opgeteld bij het nationaal inkomen, maar stel nu eens dat ze wel wat in elkaar zien. Ze trouwen en besluiten dat de werkster huisvrouw wordt. Ze doet hetzelfde werk alsvoorheen, maar omdat ze nu geen loon meer van haar baas ontvangt, daalt het nationaal inkomen met het bedrag dat ze voorheen als loon ontving. Dit is een tamelijk onschuldig voorbeeld hoewel het ook wel iets zegt over de lage waardering voor huishoudelijke arbeid.. Ernstiger wordt het als een hele sector zonder veel voor de maatschappij nuttig werk ook gewoon meetelt. De manier waarop de bankensector de afgelopen decennia via te hoge kredieten mensen geld uit de zak heeft weten kloppen, waarop sporters aan uit bedrijfswinsten onttrokken sponsorgelden veelvuldig miljonair konden worden, waarop de reclame sector kon zorgen voor het rondpompen van geld en dit lijstje zou kunnen worden uitgebreid met diverse andere voorbeelden, heeft de dienstensector enorm laten groeien.Die mensen daar werken wel degelijk en soms hard ook, maar is het economisch productief nuttig wat ze doen? In ieder geval werden de door krediet opgestuwde inkomsten aan de Zuidas ook gewoon bij het nationaal inkomen opgeteld terwijl er geen reële arbeid tegenover stond. Waarom is hun werk wel een onderdeel vanh et nationaal inkomen en dat van de huisvrouw of vrijwilliger in een buurtcentrum niet? In het nut kan het niet zitten, want nuttig zijn ze allemaal (hoewel daarop bij veel bankiers en reclameboys wel iets valt af te dingen). De jaren zeventig discussie uit de New Left Review over productieve tegenover onproductieve en nuttige tegenover onnutte arbeid wil ik hier niet overdoen. Het belangrijkste punt dat ik hier wil maken is dat rijkdom zonder arbeid onmogelijk is. En krediet moet worden terugverdiend met arbeid. Arbeid is de bron van alle rijkdom De oorspronkelijke productiefactoren Grond enArbeid waren duidelijk voor iedereen. Arbeid bestond uit levende (de arbeidersklasse en de kleine middenstanders) en dode arbeid (het kapitaal) die een robbertje vochten om de verdeling van de rijkdom. Ik weet zeker dat er samenzweringen plaatsvinden maar denk in dit geval niet dat er ergens eensamenzwering is geweest om de duidelijke klassentegenstellingen willens en wetens te verdoezelen. Toch is het opvallend hoe een bepaald idee over hoe de wereld in elkaar zit door iedereen binnen korte tijd omarmd wordt. Zoals in ieder publiek debat de frames klaar liggen: We moeten nu eenmaal langer doorwerken, Er moet worden bezuinigd, en zo zijn er nog wel een paar. Zo is het in de sociale wetenschappen ook heel simpel. Hoe de wereld om je heen ook in brand staat, over klassenstrijd praten we niet, en de arbeidersklasse? Ach, die bestaat ook niet. We verdelen de maatschappij in inkomens-/culturele groepen: de rijken, een middenklasse en een onderklasse. Dat die verdeling te maken heeft met macht over de productiemiddelen en arbeid dat zie je dan niet meer. Dat blijkt pas als die rijken zowel delen van de middenklasse als groepen uit de onderklasse tijdens een economische crisis hun baan ontnemen. Daarom bepleit ik een herwaardering in de sociale wetenschappen van de begrippen arbeidersklasse en klassenstrijd, maar bovenal een maatschappelijke herwaardering van het besef dat de basis van alle rijkdom is gelegen in arbeid. Zoals Rotterdammers zeggen:‘Dur mot gewerruk worre’. |
Categories: Vragen van deze tijd
Categories
/